De ontwikkelingsfasen

ontwikkelingsfasen van een kindKinderen en kind zijn, is twee. Wanneer het kindje nog geen tanden heeft, verloopt de communicatie niet zo vlot. We maken vaak gebaren of praten met een hoog stemmetje. Maar alle kinderen worden groot en groter. Ze leren praten, zelfstandig eten, kleertjes aandoen en vooral, omgaan met andere kindjes. Niet enkel communicatie is belangrijk voor de ontwikkeling, maar ook sociaal contact met volwassenen en andere kinderen. Een kind doorloopt verschillende ontwikkelingsfasen en ontwikkelt zichzelf naarmate hij/zij ouder wordt. We kunnen deze ontwikkeling opdelen in 4 verschillende ontwikkelingsfasen. Elke fase heeft zijn specifieke eigenschappen, z’n voor- en nadelen.

 1. eerste levensfase

Bij de geboorte is een baby volledig afhankelijk van anderen. Hij is in deze periode nog niet aan iemand gehecht, maar zorgt er wel voor dat er iemand in zijn buurt blijft om hem te verzorgen. Hij gebruikt hiervoor loksignalen zoals huilen, zuigen, (glim)lachen, volgen met de ogen, …
Een baby verkent zijn omgeving door te voelen, kijken, horen en proeven. Hij krijgt bepaalde indrukken van wat er om hem heen gebeurt en geeft een eigen betekenis aan dingen en mensen. Zo leert hij zichzelf te onderscheiden van zijn omgeving.

In het eerste jaar zijn de belangrijkste relaties beperkt tot enkele opvoeders: de moeder, de vader, begeleider in de opvang,… Het kind bouwt in die eerste periode een vertrouwensrelatie op met de personen aan wie het gehecht is. Als deze personen voortdurend en goed voor hem zorgen, geeft dit vertrouwen en voorspelbaarheid. Op die manier krijgt de baby een veilig gevoel. Na verloop van tijd leert de baby dat na korte periodes van scheiding de vertrouwde figuur elke keer terugkomt. Op die manier ervaart hij zijn eigen zelfstandigheid. Zo wordt stilaan een begin van zelfvertrouwen ontwikkeld.

Een kind leert ook dat het een invloed kan hebben op de relatie met de verzorger. ‘Als ik lach, lacht hij terug en als ik huil, wordt er voor mij gezorgd.’ Het kind hoort hoe zijn belevenissen worden verwoord door de volwassene en wordt zich bewuster van zichzelf. Het zal na enige tijd bepaalde klanken en gebaren gebruiken om reacties uit te lokken.

  • Vanaf 3 maanden maakt een baby een onderscheid tussen volwassenen. Zolang de vreemde volwassene vriendelijk blijft, wordt hij niet bang.
  • Vanaf 6 maanden kan een kind zich stilaan een beeld voor ogen houden van zijn moeder en zijn vader. Naarmate het ouder wordt en zijn geheugen zich verder ontwikkelt, kan het dit beeld steeds langer vasthouden. Het is door het basisvertrouwen in de ouder dat een kind vertrouwen krijgt in de opvang. Wanneer de cultuur, de taal, de eet- en slaapgewoonten, de manier van troosten en de manier van verzorging van thuis niet overeenstemmen met de gewoonten in de opvang, kan er een breuk in het vertrouwen ontstaan. Vandaar het enorme belang van het afstemmen tussen het thuismilieu en het opvangmilieu.
  • Een baby van 6 à 8 maanden gaat op een duidelijke manier zijn gehechtheid tonen aan één of meer personen. De angst voor vreemden en de angst om van de ouder gescheiden te worden kan vanaf nu duidelijker aanwezig zijn. Hij klampt zich vast aan de bekenden en gedraagt zich angstig bij onbekende personen.

     2. tweede levensfase

Een kind kan in zijn tweede levensjaar, door het toegenomen vertrouwen, meer en meer afstand nemen van de personen aan wie het gehecht is en op ontdekking gaan.

Als peuter kan hij zich het beeld van zijn moeder of van een ander veilig persoon herinneren, bv. terwijl hij in de opvang is. Zijn knuffel kan een kind troost bieden.

Een kind kruipt en leert lopen. Het wordt zindelijk. Het leert nee zeggen. Het ik-besef maakt een hele ontwikkeling door. Het noemt zichzelf bij de naam die het van zijn ouders gekregen heeft en onderscheidt zich daardoor van anderen.

Een kind begint ook uiterlijke verschillen op te merken. De duidelijkste verschillen, zoals het hebben van een piemel of een spleetje en het verschil in huidskleur, worden het eerst opgemerkt. Het besef tot een bepaalde groep te behoren, gaat stilaan ook samen met het besef dat het niet tot een andere groep behoort.

Een kind gaat in deze fase ook erg op in zijn fantasiespel. Het experimenteert met wat het betekent om al dan niet tot bepaalde groepen te behoren. In zijn fantasie speelt het typisch mannelijke of vrouwelijke rollen. Het houdt er in het begin vaak heel stereotiepe beelden op na. Mama kookt en wast en papa werkt in de tuin.

Een belangrijke rol in het ik-besef is weggelegd voor de spiegel. Het kind ontdekt zijn eigen spiegelbeeld. Daarvoor was het zelfbeeld louter denkbeeldig. Nu beseft een kind dat het klein is, … Ook begint het te beseffen hoe anderen naar hem kijken. De blik van de ander kan ondersteunend werken of kan een bron van frustratie zijn. De eerste kwetsuren in het zelfbeeld kunnen gevormd worden. Het is ook in deze periode dat een kind zichzelf in de eerste persoon noemt en niet meer zegt ‘Mauro wil eten’, maar ‘Ik wil eten’.

     3. kleuterfase

Voor een kleuter gaat het besef van ‘welke persoon ben ik’ verder dan het geslacht en de huidskleur. Een kleuter begint steeds meer verschillen in cultuur op te merken, zoals taal, kledij, voeding, gebruiken, gedragingen, lichaamstaal, … Het probeert de wereld een stuk beter te begrijpen door veralgemeningen te maken en categorieën te gebruiken. Een kind dat op deze leeftijd nog nooit een persoon met een handicap of een andere huidskleur heeft gezien, zal hier misschien bang op reageren.

Een kind is heel alert op reacties uit de omgeving. Door de houding van de volwassenen en door beelden in de media zal het zich onbewust een beeld vormen van wat hoort en wat niet hoort. Volwassenen hebben in deze periode een grote invloed op het al dan niet doorzetten van die prille vooroordelen en eerste stereotypes.

Een kleuter ervaart dat de normen sterk kunnen verschillen van groep tot groep. Hij identificeert zich niet alleen met volwassenen, maar ook met leeftijdsgenoten of kinderen die net iets ouder zijn en een zeker ‘prestige’ genieten. De kleuter zal zich thuis anders gedragen dan in de klas en anders op de speelplaats dan bij oma.

Meestal geeft dat geen problemen, op voorwaarde dat die verschillende milieus zich niet vijandig tegenover elkaar opstellen en dat iedereen elkaars taal gebruiken, normen en waarden respecteert. Anders dreigt er een loyaliteitsconflict als het kind het gevoel heeft dat ‘goed doen voor de ene’ per definitie ‘slecht doen voor de andere’ is.

     4. schoolfase

Vanaf 7 à 8 jaar komt de periode van het ordenen van de wereld volgens logische wetten. Het is een periode van grote nieuwsgierigheid Een periode van ordenen en classificeren van postzegels, voetbalprentjes, maar ook het indelen van mensen in allerlei categorieën. Een kind wil dingen maken, zijn grenzen aftasten, nuttige dingen doen op school, in de wijk, in de buurt, …  Een kind gaat in competitie met anderen. Wie is het snelst? Wie plast het verst? Wie weet het meest?
Als een kind door zichzelf en door anderen als vaardig beschouwd wordt, zal het zich goed voelen in deze periode van competitie en zal het een plaats verwerven tussen leeftijdsgenoten. Het wil zich aansluiten bij een groep en niet als uitzondering gezien worden.

In zijn moreel oordelen kan het al nuanceren. Vanaf 8 jaar is een kind bijzonder alert op morele codes en heel geïnteresseerd in ethische thema’s als ecologie, broederschap, naastenliefde en solidariteit. Het is een periode waarin vooroordelen kunnen verminderen en plaats maken voor respect en verdraagzaamheid, als begeleiders hier op een gepaste wijze aandacht aan schenken.

Sociale ontwikkeling

Een baby is erg afhankelijk van zijn verzorgers en volledig op zichzelf gericht. Langzamerhand krijgt hij meer interesse in anderen. Het herkent geleidelijk aan wat zich afspeelt in zijn hoofd en hart en in dat van anderen.

Een kind heeft behoefte aan erkenning en bevestiging door zijn omgeving. Daarom wilt het graag een ‘eigen plaatsje hebben’ in de groep. Beetje bij beetje leert het wat sociale regels zijn, wat rechtvaardig handelen is en om opvattingen te vormen over goed en kwaad.

Seksuele ontwikkeling

Seksualiteit maakt deel uit van de ontwikkeling van een kind. Het ontdekt zijn lichaam, de verschillen met anderen en het experimenteert. Een kind gaat zonder taboes met zijn seksuele gevoelens om.

Seksualiteit heeft te maken met:

  • het lichaam
  • het biologische geslacht
  • de ontwikkeling tot man of vrouw (identiteit)
  • de seksuele voorkeur
  • het vermogen tot intimiteit

Op jonge leeftijd is een kind al seksueel actief. In deze ontwikkelingsfase beleeft het genot en plezier bij aanrakingen van het lichaam.

De ontwikkeling van een mannelijke of vrouwelijke identiteit start zeer vroeg, nl. op 2 tot 3-jarige leeftijd. Op 6-jarige leeftijd hebben jongens en meisjes een duidelijk beeld over wat typisch jongens- of meisjesachtig is. Sekseverschillen in gedrag zijn dan ook reeds vroeg aanwezig.

Seksualiteit is een sociaal leerproces. Een kind heeft veel behoefte aan lichamelijke nabijheid van zijn ouders, knuffels en veiligheid. Als het kind de nodige ruimte krijgt om te experimenteren, zal het leren om geleidelijk aan met anderen gezonde, intieme relaties aan te gaan.

Niet iedereen praat makkelijk met kinderen over seks. Dat heeft te maken met de taboes die rond seksualiteit bestaan en met de eigen seksuele opvoeding en beleving. Toch is het van belang een kind hierbij te begeleiden.

Fasen in seksuele ontwikkeling

 0-6 jaar

  • eigen lichaam en geslachtsorganen ontdekken: masturberen gebeurt soms bij peuters en zelfs bij baby’s
  • verschillen zien tussen man en vrouw
  • spelen waarbij lustgevoelens te pas komen, zoals ‘doktertje’
  • veel spontane vragen stellen rond seksualiteit en voortplanting
  • vanaf 3 jaar tasten kinderen hun grenzen af door vieze woorden te zeggen, zich uit te kleden,…

6-12 jaar

  • vaak strikt onderscheid tussen jongens en meisjes
  • beginnende preutsheid
  • interesse voor de technische aspecten van seks
  • nieuwsgierigheid naar het lichaam van anderen
  • toenemende interesse voor seks: spelletjes, fantasieën, masturberen,…
  • flirten en eerste verliefdheden met voorzichtige seksuele toenaderingen

De seksuele voorkeur komt eerder in de puberteit tot uiting.

Kinderen begeleiden in hun seksuele ontwikkeling

Ontspannen omgaan met seksualiteit geeft een kind een positief gevoel: het is iets waarvan ze kunnen genieten. Een kind moet uiteraard leren dat het niet in het openbaar aan zijn geslachtsorganen kan zitten en dat het de ander moeten respecteren.

Ontwikkeling stimuleren

Stimuleer de ontwikkeling van een kind spelenderwijs. Hou rekening met het tempo van een kind en forceer niet. Een kind laat zelf zien waar het aan toe is. Door goed naar een kind te kijken, is het duidelijk of het op dat moment wil  praten,  rechtop gaan staan, kleur onderscheiden, … Bied daarom tijdens het spelen gepast speelgoed aan en geef een kind ruimte. Moedig een kind aan en wees trots om wat het probeert of kan. Applaus en aandacht zorgen ervoor dat een kind net iets langer probeert of volhoudt. Een knuffel of lieve opmerking doet het zelfvertrouwen van een kind groeien. Een kind in volle ontwikkeling kan plots dingen die het daarvoor niet kon. De nieuwe mogelijkheden vragen extra waakzaamheid en andere manieren om de omgeving van het kind veilig te houden. Een kind stimuleren is iets wat tijd vraagt. Het gebeurt door samen dingen te doen: praten terwijl het in bad zit, het kind even op zijn buik leggen bij het omkleden, samen bouwen met blokken, het een lepel geven zodat het zelfstandig leert eten, …

Elke kind ontwikkelt anders

Een kind is in volle ontwikkeling. Plots kan het dingen die het daarvoor niet kon. Dat vraagt extra waakzaamheid. Het kind wil immers alles verkennen en kent nog geen gevaren. Wees alert op het voorkomen van ongevallen.

Ongerust?
Het gebeurt dat een kind vergeleken wordt met andere kinderen (bv. broers of zussen). Sommige verschillen kunnen verontrustend zijn. Bespreek je ongerustheid met de behandelend arts of verpleegkundige. Zij bekijken of er al dan niet problemen zijn. Eerst kijken we zorgvuldig wat het probleem is. Een kind kan zich langzamer ontwikkelen dan de rest van de klas, of de groep juist vooruit zijn. Ligt het tempo te hoog of te laag, dan passen we de taak van het kind aan. Blijkt het werk te moeilijk dan krijgt uw kind in eerste instantie extra hulp van de leerkracht in de groep in de vorm van extra uitleg of extra oefenstof. Dat kan individueel of in een klein groepje. Als het werk te makkelijk blijkt, dan krijgt het kind extra, uitdagende taken. Dat kan in de vorm van meer verdieping, moeilijker werk of andere opdrachten, meer gericht op de interesse van het kind. Uiteraard wordt dit alles in overleg met de ouders gedaan. We volgen de kinderen intensief op school gedurende de jaren die ze bij ons zijn. Dat doen we door middel van toetsen, maar ook door goed naar het kind zelf te kijken.

Source: http://www.kindengezin.be/ontwikkeling/sociaal-emotioneel/gehechtheid/fasen-in-de-ontwikkeling-van-gehechtheid/http://www.kindengezin.be/ontwikkeling/sociaal-emotioneel/sociale-ontwikkeling/http://www.kindengezin.be/ontwikkeling/sociaal-emotioneel/seksuele-ontwikkeling/http://www.oranje-nassauschool.net/wat-als-mijn-kind-zich-anders-ontwikkelt.html